Ik ken mij niet meer, en ik weet niet welk land mijn moeder is, die mij in deze onbekende uitgestrektheid heeft gebaard. Ik word gedwongen mijn stappen te volgen, en er is geen ontkomen aan mij… aan wie ik nu ben.
Ik ken de hemel niet, en hij kent mij ook niet, maar we vragen ons soms af of we elkaar ergens in dat verleden hebben ontmoet dat we allebei zijn vergeten. Ze zegt tegen mij: “Waarom onthul je mij alles wat je hebt? Je doet me pijn met je pen. Ik ben niet de zee die geheimen verbergt met zijn mysterie. Ik heb geen golven die de last van de tijd dragen die uitputtend is van de stemmen van de ellendige mensen die dromen van een morgen die niet is gekomen en niet zal komen”.
“Ik schrijf niet aan jou, maar aan mezelf. Ik ben eraan gewend geraakt mijn wonden te genezen door te schrijven”, antwoord ik.
“Wie ben jij dan en waar hebben we elkaar ontmoet?” Vraagt de hemel.
“Ik ben een rots die niet langer gewond raakt door wonden of wind, maar is verbrokkeld door water. Ik ben een rots die afwezigheid en nostalgie weerstaat, aanwezigheid en kreunen weerstaat, maar instort onder tranen en de pijn van anderen… We ontmoetten elkaar op een dag, daar tussen geschiedenis en herinnering. Toen werden we dronken van het verleden en werden we wakker met het geschreeuw van ons heden.
Het heden zei: Genoeg… Genoeg… Maar we waren op dat moment niet tevreden, dus hebben we hem vermoord. Ons heden is nu voorbij. Voel jij je schuldig? Zijn we geen criminelen geworden toen we het heden doodden? Het is nu het verleden en niemand kan het verleden herstellen. “Het is net als de dood, en niemand brengt de doden terug als ze weg zijn.”
“Ik herinner me het verleden waar je het over hebt niet, en ik heb het heden nog niet ontmoet”, zegt de hemel: “En jij! Ben je verleden of heden?”
Ik weet ook niet wat ik ben! gelukkig voor mij leef ik nog, en helaas voor mij stierf ik niet toen ik had moeten sterven. Ik zou willen dat ik toen in leven was gebleven…