Ik zag hem al van ver aankomen, de jongeman die me gedachteloos tegemoet liep.
Onder een prettig zonnetje kwamen we steeds nader tot elkaar en kon ik hem steeds beter in mij opnemen.
Hij had een trendy trainingspak aan, met een petje van hetzelfde merk.
Daaroverheen en oversized koptelefoon.
Zijn ogen gingen schuil achter de spiegelende glazen van een zonnebril.
Hij hield een smartphone in zijn rechterhand en veegde met de duim van diezelfde hand handig en onophoudelijk over het scherm.
Niets bijzonders, misschien.
Ware het niet dat hij met zijn andere hand een kinderwagen voor zich uit duwde.
Toen we elkaar passeerden, moest ik opzij springen om een botsing te voorkomen.
De man keek verstoord even opzij.
Ik kon een snelle blik in de kinderwagen werpen.
Twee kogelronde, felblauwe ogen keken me onderzoekend aan.
De man liep zwijgend weer door.
Ik hoopte maar dat de jonge man niet de vader van het kind zou zijn.
Want contact met hem kreeg ik niet.
En met die spiegelende bril, koptelefoon en smartphone trok hij ook voor zijn eigen kind een afstandelijke muur op.
Nu al, zo jong.
En terwijl we langzaam uit elkaars leven liepen, groeide ook de generatiekloof.
MARCEL BEIJER