Vertrouwen is het cement van onze samenleving. Het is niet voor niets dat in de juristen opgevoed worden met het adagium ‘Goede trouw wordt verondersteld, kwade trouw dient te worden bewezen’.
Politieke bestuurders die het vertrouwen van volksvertegenwoordigers verliezen weten dat ze het veld moeten ruimen. Zonder vertrouwen in de contractspartij sluit niemand een overeenkomst. Vertrouwen is kortom de basis voor onze samenleving.
Het rapport ‘Ongekend onrecht’ van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag en maatschappelijke reacties op de uitvoering van de Participatiewet maken duidelijk dat het vertrouwen van de burger in de overheid beschaamd is. De teneur was en is dat de overheid zich onrechtvaardig en daarmee onmenselijk opstelt jegens de burger. Die opstelling kwam voort uit het ontbreken van vertrouwen van de overheid in de burger.
Dat gebrek aan vertrouwen in burgers was eind jaren negentig het fundament voor de Wet boeten, maatregelen en terug- en invordering sociale zekerheid. Met die wet werd de gemeenten de plicht opgelegd om uitkeringsgerechtigden die iets niet goed deden een sanctie op te leggen. Anderhalf decennium later vond de wetgever het nodig om dat wantrouwen in burgers te bevestigen met een wijziging van de Wet werk en bijstand en de samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren. En dat op een moment waarop de Belastingdienst de inkeerregeling voor frauderende vermogende burgers weer met een jaar verlengde.
Dat harde straffen van uitkeringsgerechtigden heeft voor perverse gevolgen gezorgd. Er zijn burgers die aanspraak hebben op aanvullende bijstand en geen aanvraag voor die broodnoodzakelijke middelen van bestaan durven in te dienen. Dat is het gevolg van de focus op een beperkt deel van de uitkeringsgerechtigden: de mensen die zich bewust niet aam de regels van het spel houden. De meerderheid van de bijstandsgerechtigden houdt zich namelijk wel keurig aan de regels.
Dat kan niet gezegd worden van Rutte3. Het demissionaire kabinet schuift doodleuk een van de fundamenten van onze democratische rechtsstaat terzijde. Rutte3 heeft lak aan de grondwettelijke Trias Politica en laat drie nieuwe leden van het kabinet benoemen die lid van de Tweede Kamer zeggen te blijven. En dat terwijl artikel X3 van de Kieswet duidelijke taal spreekt: Wanneer een lid van de Tweede of van de Eerste Kamer wordt benoemd in een ambt als bedoeld in artikel 57, tweede lid van de Grondwet, houdt zijn lidmaatschap van de Kamer van rechtswege op. En in dat tweede lid staan onder andere ministers en staatssecretarissen.
Ongekend onrecht heeft geleid tot het inzicht dat Nederland een andere bestuurscultuur nodig heeft. Organisatiedeskundigen weten dat het veranderen van cultuur veel meer moeite kost dan het wijzigen van de organisatiestructuur. Cultuur is namelijk de resultante van het gedrag van mensen. Mensen veranderen hun gedrag nu eenmaal niet snel. Mensen kunnen wel met de mond belijden dat ze geleerd hebben en anders gedrag zullen vertonen. Werkelijk ander gedrag laten zien is niet zo eenvoudig. Om de bestuurscultuur wezenlijk te veranderen zijn daarom andere spelers in de structuur van het bestuur nodig.
Een oude wijsheid meldt ‘Zoals de waard is vertrouwt hij zijn gasten’. Sinds eind jaren negentig heeft de overheid herhaald duidelijk gemaakt de burger niet te vertrouwen. Die schending van de vertrouwensbasis heeft geleid tot verminderd vertrouwen van de burger in de overheid. Het is hoogst onrealistisch om te verwachten dat de waard die zijn gasten niet vertrouwde het vertrouwen van de gasten kan herwinnen. Daar zijn echt andere spelers met een andere grondhouding voor nodig. Van een Kabinet Rutte 4 hoeft de burger dat niet te verwachten.