Toen de schaarse Joodse overlevenden terugkeerden uit de vernietigingskampen, wachtte hen een hardvochtig onthaal. Hun huizen waren geplunderd en daarna vaak door anderen in bezit genomen. Hun geld en waardevolle eigendommen lagen in de kluizen van de Nederlandsche Bank die zich decennia lang stokdoof hield, de familie Goudstikker heeft oneindig moeten procederen voor de teruggaaf van hun kunstcollectie en ga zo maar door…
In 2021 kregen de Joodse mensen die niet terugkeerden eindelijk allemaal hun naam, hun identiteit, terug door een monument. Zes-en-zeventig jaar na dato!
Toen in de jaren daarna de overlevenden uit de Jappenkampen en van de vervolging in de Bersiap-periode voet op Nederlandse bodem zetten, wachtte hen een ijskoude douche. Wat ze wel niet dachten, wij hadden in Nederland de hongerwinter gehad…
In 1988 kregen de doden van die dodenkampen, van de Birma-spoorlijn, hun monument. Dat was echter ook pas na acht-en-dertig jaar!
Dus ik begrijp, als ik er even over nadenk, onze Surinaamse Nederlanders en onze Nederlandse Surinamers best wanneer ze ‘Keti Koti’, het einde van de Nederlandse slavernij, vieren.
Want in 1863 kwam een eind aan het vangen en opsluiten van Afrikaanse mensen, aan de onmenselijke transportschepen, aan het keuren en verkopen, aan dwangarbeid onder mensonterende omstandigheden, aan verkrachtingen en ander geweld om gehoorzaamheid af te dwingen.
En dat gebeurde allemaal vanaf 1630 al. Dus tweehonderd-en-drieëndertig jaar lang deden Nederlandse ronselaars, reders, plantagehouders hun vreselijke werk en werden er steenrijk van!
Maar ook al die slachtoffers kregen een monument. In 2002. Na honderd-en-negenendertig jaar!
Het duurde nogal wat langer, die gedenkplaats, want er was een klein verschil. Van Jodenvervolging en Jappenkampen konden we anderen de schuld geven, maar die slavernij, dat hadden ‘we’ op ons eigen nationale geweten. Hoewel, geweten…
Er zijn ‘oorspronkelijke’ Nederlanders die zich afvragen waar ‘die lui’ zich zo druk over maken, want het is al zo lang geleden. En voor wat onze voorouders voor vreselijks deden, zijn wij echt niet verantwoordelijk. Dat laatste klopt, het eerste niet.
Laten we wel wezen, de verscheping, uitbuiting van en moord op honderdduizenden van je volk vergeet je niet. Je zegt ook niet dat Joodse mensen de holocaust nou maar eens achter zich moeten laten. De woede van de Armeniërs dat de moord op miljoenen van hen in 1915 wordt ontkend door de Turkse regering, wil begrijpelijkerwijs niet verdwijnen. Het uitroeien van Inca’s en de slag bij Wounded Knee worden jaarlijks herdacht en met reden.
De officiële afschaffing van de slavernij in 1863 is als 4 en 5 mei. Stilstaan bij het leed en het vieren van je vrijheid. Dat zouden de licht gekleurde Nederlanders toch ook moeten kunnen begrijpen. En tegelijkertijd ook niet, omdat wij dát verleden niet hebben. Eeuwenlange uitbuiting zit niet in onze genen, niet in de verhalen van onze grootouders. In onze geschiedenisboeken stonden namelijk heel lang slechts de lusten, niet de lasten, niet het leed…
Dus gun onze medeburgers vooral hun ‘Keti Koti’ en wees blij voor hen dat ze in vrijheid onder ons kunnen zijn. Het hoort bij hen en zij horen bij ons.
Maar toch was de herdenking dit jaar voor mij, Almeerder, bijzonder. Ik zat op de reden van dat gevoel te broeden en plots begreep ik waarom.
Op het spreekgestoelte stond een lange, lijzige man een toespraak te houden waarin hij sprak van hoop, van respect.
En plots besefte ik dat ‘Keti Koti’, ‘Verbroken Keten’, voor deze oud-burgemeester dit keer een wel heel dubbele betekenis moet hebben gehad. En een enorme opluchting zal zijn geweest.
Er zijn momenteel op de wereld echter nog heel veel slaven. In Pakistaanse naaiateliers, Afrikaanse lithiummijnen, in de Oeigoeren-kampen in China, op de Wallen in Amsterdam. En juist onze geschiedenis verplicht ons om daar de strijd tegen aan te binden. Laten we dat allemaal samen doen. Het moet op een dag lukken.
“Free at last, Free at last, Thank God almighty we are free at last.”
Dr Martin Luther King
Foto Keti Koti Almere 2022