Daar kwam wethouder Van Garderen toch met een fiks konijn uit de hoed, afgelopen donderdagavond. Geen spartelend, dartel, springlevend konijn, want dan hadden we de Partij voor de Dieren op de achterste benen gehad, zeg.
Gelukkig was het een oud konijn dat al een flinke tijd in die hoed had gezeten, onaangeroerd, een beetje riekend en vergeten. Ook wel logisch, want wie is er nou gecharmeerd van een konijn dat ‘groot onderhoud’ heet? Dat laat je liever met rust, daar heeft niemand zin in. Dat is als steevast zaken op je zolder, in het fietsenschuurtje of in je garage opbergen en er niet meer naar omkijken. Uiteindelijk breek je je nek over de troep, maar zolang je er niet komt…
Dat is als nooit naar de tandarts gaan en op een dag te horen krijgen dat alles eruit moet. ‘Had ik maar’ is dan te laat. In de eerste tien, vijftien jaar van onze stad rezen de wijken als paddenstoelen uit de grond. En dat moest snel, dat moest goedkoop en bleek -natuurlijk- duurkoop. Daarnaast verzakt er nogal wat in zo’n nieuw aangelegde polder.
Vijfentwintig jaar was dan ook eerst de afspraak. Dat werden er dertig, toen vijfendertig en, u raadt het al, elke veertig jaar moeten wijken groot onderhoud krijgen. Denk maar aan dat tandartsbezoek dat u weer een jaartje uitstelt. Veel van onze wijken zijn tegelijkertijd gebouwd, dus wat kun je dan verwachten?
Dat het niet één kies is met één gaatje, natuurlijk.
Dat al die wijken tegelijkertijd aan de beurt zijn voor dat groot onderhoud. Het weer op hoogte brengen en repareren van straten, stoepen, pleinen, rioleringen, afwateringen, bruggen, bekabeling, lantaarnpalen en wat al niet meer. En dat kost per wijk al heel veel geld. Laat staan voor vijf, zes wijken tegelijk.
Nou, daar zit je dan als gemeenteraad. Te kijken naar dat bungelende doodse konijn dat vervolgens niet meer weg te toveren is, natuurlijk. En we waren zo blij met de vorige voorstelling waarin wethouder Julius ‘Kazan’ Lindenbergh de miljoenen in een bijna eindeloze reeks uit zijn mouw liet komen. Ze gingen op de spaarrekening, er kon dit en er kon dat; het geld klotste even tegen de plinten. Blij verraste raadsleden, waarderende krantenkoppen.
Maar Almere is geen onontgonnen gebied meer met een enorme zak geld ernaast. Er wonen nu meer dan tweehonderdduizend mensen!. Daar moet je dus eerst voor zorgen. Voor de bestaande stad!
En nu verpestte Hilde dus de show. ‘Daar hebben we geen geld voor,’ liet ze het hooggeëerd publiek weten, terwijl ze het konijn nog een keer extra omhoog hield.
Maar iedereen kon weten, moést toch weten dat dit er aan kwam? De ambtenaren ten stadhuize zagen dit toch ook al heel lang aankomen? Er waren toch al wijken, zoals de Regenboogbuurt, die werden gerenoveerd? Waarom zei niemand iets? Waarom hoor ik de stormbel niet luiden als er over een duur museum wordt gepraat alsof reeds is besloten dat het er komt?
Ik denk dan maar weer aan de zolder, je fietsenschuurtje, de tandarts. De staat van de stad buiten haar centrum verslechtert dus al jaren, maar als je er niet komt dan zie je het niet. Je had het wel kunnen zien. Aan het groenonderhoud, de wankele en afgesloten bruggen, scheve stoepen en opgeduwde tegels. De burgers hadden het er vaak genoeg over.
Maar het geld ging ondertussen al die tijd naar andere, meer glorieuze zaken dan rioolbuizen. Bijvoorbeeld naar zo’n project waar we het van Jan Hoek niet over mogen hebben, behalve als we zeggen dat het natuurlijk gewéldig wordt…