Klein Orkest, met de kenmerkende stem van onvolprezen liedjesschrijver Harrie Jekkers, zong erover.
‘Alleen de vogels vliegen van Oost naar West Berlijn…’ Een waarheid als een koe, maar die vliegt uiteraard nergens heen.
Vogels wel.
Bijvoorbeeld van Almere Buiten naar Overgooi. Van Haven naar Hortus. Maar daar zie ik ze liever niet. Daar heb ik sinds kort een gegronde reden voor. Ze kunnen daar niet worden geteld.
Het was namelijk Nationale Tuinvogelteldag deze week en de tuintjes in Hortus laten nog even op zich wachten. Daar viel trouwens toch al weinig te tellen het afgelopen jaar, dus de kans op verheugende aantallen was sowieso te verwaarlozen.
Elders is het niet veel beter. De tuintjes in Oosterwold zijn te groot (voor weinig) en dus gewoonweg ongeschikt omdat je zelfs met een verrekijker alle Polifinario’s niet kunt zien die er neerstrijken.
En trouwens, hoe meer er in onze stad ‘ingebreid’ wordt, des te minder plek is er voor onze tuinvogeltjes over.
Nu gebiedt de eerlijkheid wel om te zeggen dat Almeerders en Flevolanders in het algemeen toch al geen geen fanatieke tellers zijn. Niet van vogeltjes en zelfs niet van hun eigen knopen, met name al die politici met megalomane plannen niet.
De Almeerse tuinvogelconsulent, ja die hebben we heus, vindt het maar jammer dat wij inwoners niet wat fanatieker in onze tuinen vogeltjes tellen.
‘Ons platteland is niet altijd even interessant voor vogels,’ tekende Omroep Flevoland recent uit haar mond op. ‘Zij hebben behoefte aan variatie in begroeiing. En dan zijn tuinen bij uitstek interessant, want daar staan én bomen én struiken én gazons. Dat trekt een hele brede diversiteit aan vogels aan. Het hoeven niet alleen maar natuurontwikkeling of grootschalige projecten te zijn.’
Het was daarom dat Harries prachtige tekst in mijn herinnering kwam.
En vervolgens een vogeltje dat niet echt bestaat, maar ooit door mijn leraar Nederlands in het Larense café Het Bonte Paard werd bedacht. In gedachten zag ik het beestje neerstrijken in de achtertuin van onze tuinvogelconsulente die al klaar zat met haar notitieblokje.
Verheugd zette ze een streepje achter de naam van het diertje. ‘Gespikkelde Rietkloot,’ hoorde ik haar fluisteren, puntje van haar tong tussen de tanden. ‘Eén…’
Waarna de vogel de vleugeltjes uitsloeg om hoog in de lucht uit het zicht te verdwijnen. Daar draaide het even wat cirkeltjes, zoekend naar een vette worm op de grond. Toen het niets vond, keerde het fluks terug naar de achtertuin van onze consulente.
‘Gunst,’ zei die verrast, terwijl haar potloodje over het papier kraste. ‘Nog eentje. Gespikkelde Rietkloot… Twee…’