‘Wat ik denk, houd ik maar voor me.’ Dat zijn niet mijn woorden, maar die van mijn vader. Die was van 1922. Hij was de zoon van het hoofd der school in het West-Friese dorp ‘t Rijpje.
Mijn vader werd, naarmate zijn leeftijd vorderde, beschouwelijker. Hij kon je verrassen met bespiegelingen uit een onverwachte hoek. Zo sprak hij ooit, toen mijn moeder al een paar jaar overleden was en ik het over zijn leven als alleenstaande had, de voor mij historische woorden: ‘Niet alleen alleenstaand. Ook alleen zittend. En vooral alleen liggend.’
Hij had een jeugd gehad waarin hij de eerste auto in zijn dorp meemaakte. Op zijn rug liggend in het gras had hij de zeppelin Hindenburg over zien komen op weg naar Amerika. Een paar dagen later zag hij de beroemde foto van de ramp in de krant. Hij had de Tweede Wereldoorlog meegemaakt en de landing op de maan gezien. Flower Power. Computers zien komen. Mobiele telefoons.
Dus ik dacht dat als er iemand was die had ervaren hoe absurd snel de menselijke ontwikkeling maar ook de menselijke waanzin plaatsvindt, het mijn vader wel moest zijn.
Ik heb me vergist. Elke generatie kent haar eigen waanzin. Die wordt niet kleiner. Ze neemt alleen maar toe.
In het afgelopen jaar lijkt het wel alsof het gaspedaal nog eens extra is ingetrapt. Energiecentrales worden gesloten terwijl de alternatieven niet toereikend zijn. Wie bedenkt zoiets?
Boeren moeten massaal hun land inleveren bij de staat terwijl daar door de kans op voedselschaarste toeneemt. Wie zou dat willen?
Onze zorg heeft veel te weinig personeel én te weinig IC-bedden, maar er moet geld af! Hoe kom je erop?
De woningnood is immens geworden maar we laten mensen met duizenden ons land binnen. Ho! Daar mag je het eigenlijk niet over hebben.
Laatst vertelde een hoogleraar ons tijdens een studiedag van de gemeenteraad dat Nederland er inmiddels per jaar honderdtwintigduizend buitenlandse mensen bij krijgt. En dat lang niet iedereen daarvan een vluchteling is in de zin die we ermee bedoelen. Dat is het equivalent van een stad als Zwolle! Per jaar!
Geen wonder dat ze in Ter Apel de wanhoop nabij zijn. Dat houdt geen economie, geen samenleving vol. Waar moeten al die mensen heen? Waar moeten ze wonen? Onze eigen kinderen staan al op jarenlange wachtlijsten. Wat moeten ze eten? In plaats van onze voedselproductie te verhogen, wordt die verlaagd.
‘Vroeger aten we ook niet elke dag vlees,’ zei een collega recent tegen me. Dat klopt. Vroeger aten we op een gegeven moment ook tulpenbollen. Én op het laatst zelfs de kat.
Op een dag, lang geleden, was Hans Janmaat op de televisie. Het was de zendtijd voor politieke partijen. Bezwerend riep de paria van de Tweede Kamer dat de buitenlanders ons overspoelden, dat ons land ten onder dreigde te gaan.
‘Idioot,’ bromde ik. ‘Hoe durf je?’
‘Wat ik denk, houd ik maar voor me,’ zei mijn vader.
Verbluft keek ik hem aan. ‘Je wilt toch niet zeggen dat je vindt dat die vent gelijk heeft?’
Hij zocht naar woorden. ‘Het is een foute man,’ antwoordde hij toen, ‘maar ook een hellend vlak. Het is altijd zo met mensen. Het begint ogenschijnlijk oprecht en onschuldig, maar zonder dat we er erg in hebben, loopt het meer en meer uit de hand. Als het gras elders groener is, wordt iedereen opeens een vluchteling, let maar op. Het zal mijn tijd wel duren.’ Hij wees naar de televisie. ‘En zijn tijd ook. Maar ik geef je een wijze raad voor jouw generatie.’
‘En die is?’ vroeg betweterige ikke.
‘Voor je gaat dweilen, moet je éérst de kraan dicht doen.’
‘Sluit de grenzen!’ riep Janmaat nog net voor ik hem met de afstandbediening de mond snoerde.
Ik moest er gisteren, tijdens het journaal van zes uur, opeens aan denken…